Werking
van het zweefvliegtuig
De meeste zweefvliegtuigen hebben geen motor (uitgezonderd sommigen,
die een hulpmotor hebben), dus moest men een speciale manier bedenken
om het vliegtuig de lucht in te krijgen. Vroeger werden er allerlei manieren
uitgeprobeerd om te starten: vanaf een klif, met een reuzenkatapult of
met een paard. Tegenwoordig zijn er veel verfijndere technieken/apparaten
en is dit probleem er niet meer.
De start
Er zijn twee moderne manieren om met een zweefvliegtuig op te
kunnen stijgen namelijk de lierstart en de sleepstart. Beide zullen hieronder
worden uitgelegd.
De lierstart.
Deze manier van starten heeft vele voordelen, het verbruikt minder energie
en is daardoor twee à drie keer goedkoper, maar ook laat de geringe
geluidshinder bij het starten zweefvliegen op deze manier toe in gebieden
waar motorvliegen verboden is.
De lier is een soort motor, waaraan een staalkabel aan een trommel is
bevestigd. Het uiteinde van de kabel wordt aan de zwaartepunthaak, (die
zich onderaan de romp voor het wiel bevindt) voor het zwaartepunt vastgemaakt.
Als de lier in werking treedt wordt de kabel steeds strakker aangetrokken,
zo wordt de kabel steeds korter en krijgt het vliegtuig snelheid. Het
versnelt dan in enkele seconden van 0 naar 100 km/h.
Door de speciale bouw van de vleugels, die ook te vinden is bij de rotors
van een helikopter en bij de vleugels van een gewoon motorvliegtuig, (afgerond
aan de bovenkant en vlak aan de onderkant) gaat het zweefvliegtuig de
lucht in. De lucht die langs de bovenkant van de vleugels waait heeft
een hoge snelheid en oefent daardoor bijna geen druk meer uit. De stilstaande
lucht die zich echter langs de onderkant van de vleugels bevindt duwt
het vliegtuig in de lucht.
Als het zweefvliegtuig eenmaal een voldoende hoogte heeft bereikt, trekt
de wind de kabel achterwaarts en ontkoppelt deze meestal automatisch.
Aan het uiteinde van de kabel is een parachute bevestigd zodat hij zachtjes
terug naar beneden daalt en geen gewonde maakt.
De sleepstart
De tweede manier om op te stijgen is de sleepstart. Hierbij wordt het
zweefvliegtuig aan een motorvliegtuig gekoppeld d.m.v. een kabel. Het
opstijgen bij het slepen heeft hetzelfde principe als bij de lierstart,
maar deze manier van opstijgen heeft het comfortabele voordeel dat je
meestal direct naar een thermiekbel wordt gesleept. Een thermiekbel is
een laag warme lucht, soms wel van zo’n 60 meter dikte, waarvan
niet alleen zweefvliegtuigen maar ook vogels gebruik maken om op te kunnen
blijven ‘drijven’.
In de lucht
Als het vliegtuig eenmaal in de lucht is, zoekt hij direct een thermiekbel
op, waarop hij kan blijven zweven, zo vliegt hij van thermiekbel naar
thermiekbel.
Om thermiekbellen op te sporen moet je gewoon goed om je heen kijken.
De meest duidelijke en ook de meest gewaardeerde wegwijzer naar thermiek
is een wolk (meer bepaald een cumuluswolk) die ontstaat doordat er zich
op die plaats stijgwinden bevinden.
Nu probeert de piloot om zo lang mogelijk in de lucht te blijven door
zich te laten meevoeren door de stijgwinden.
De landing
Om te kunnen landen is het noodzakelijk om in een rechte lijn op de landingsbaan
af te vliegen. Dan gaat men boven de landingsbaan van dalende vlucht over
naar horizontale vlucht. Als men dan deze stand behoudt zet het voorwiel
zich vanzelf op de grond. Na de daling wordt er een afhaler gebeld (deze
is van te voren afgesproken) en wordt het vliegtuig op een hangaar geladen
en naar het vliegveld terug gebracht. Indien men op het vliegveld zelf
is geland opnieuw de lucht in getrokken.
|